Waarom doen we zo weinig met het buitenland?

Simon Besteman

‘Ze lopen hier een jaar of zes achter op wat wij in Nederland doen’, zo oordeelde een bevriende hoster. Dit was een jaar of twee geleden. We waren samen op reis, op een zogenaamde ‘fact-finding trip’, in een redelijk groot Europees land. Twee dagen lang hadden we in hoog tempo een aantal hosters en cloudaanbieders bezocht met een clubje uit Nederland. We hadden alles mogen zien, alle vragen mogen stellen (niet altijd eerlijke antwoorden gekregen), en toen we eindelijk aan het einde van de dag op een terrasje zaten vroeg ik mijn reisgenoten om hun inschatting van het verschil tussen de lokale industrie en onze eigen cloudsector.

Ik vond dat mijn vriend best streng was in zijn oordeel. Maar onze andere reisgenoten vielen hem bij: ‘Zowel wat betreft de producten, als de manier waarop de processen worden ingericht, de automatisering, de datacenters, de specialisatie van het aanbod en ook het hele financiële gedeelte’.

En het klopt ook wel. We hebben in Nederland een hyper competitieve markt, met letterlijk honderden spelers op een relatief klein gebied. De wetten van marktwerking doen de rest: de prijzen staan altijd onder druk, klanten hebben keuze, competitie dwingt tot innovatie, concurrentie dwingt de spelers om de kosten laag te houden en vergaand te automatiseren. Nederlandse hosters en cloudaanbieders weten wat het is om te knokken voor hun markt.

Of vanuit de andere kant gezien, zoals een Franse hoster op bezoek in Holland onlangs zei ‘Als je in Nederland kunt overleven, kun je overal overleven’.

Het zou voor de hand liggen dat Nederlandse partijen, met hun sterke platform, hun connectiviteit, hun geavanceerde technologie, hun expertise, gebruik zouden maken van hun voorsprong om zich te positioneren in andere Europese landen. Toch gebeurt dat veel minder dan je zou denken.

En dat is een beetje verbazend. Een beetje jammer ook.

Ik moet niet alles over één kam scheren, en ik hoor u al roepen ‘maar kijk naar Jan, en naar Piet, die doen het uitstekend in Brazilië of in Japan’. En dat is natuurlijk ook een feit. Op het niveau van individuele bedrijven gebeurt er van alles. Het is als sector dat we achterblijven op andere industrieën. Vergelijk ons met de tuin-en-landbouwsector bijvoorbeeld, of met de banken, of de metaalindustrie. Die zijn al jaren met elkaar, goed georganiseerd, bezig om voet aan de grond te krijgen in allerlei markten in Europa en de rest van de wereld. Kijk naar zo’n sterk label als ‘Dutch Design’, dat met slimme marketing wereldwijd een begrip aan het worden is.

Onze sector? Een stuk minder. Terwijl we wel degelijk sterke troeven hebben om succesvol te zijn in andere markten.

De mogelijkheden zijn er, we werken met plezier samen met de RVO, die vragen ons ook regelmatig om mee te komen op handelsmissies. De koepel DINL steunt een eigen initiatief, Digital Gateway to Europe (DGWEU.nl) , waar je aan kunt kloppen om advies en hulp, en die een aantal keer per jaar reizen naar andere markten organiseert. We hebben de kennis, we kunnen ook middelen vinden als de vraag ernaar is. Maar als sector pakken we die uitdaging nog onvoldoende op.

Waar ligt het aan? Ik weet het niet zeker. Zijn de bedrijven in onze branche nog te jong? Is onze sector nog teveel bezig met zijn binnenlandse groei om de blik op de verre horizon te zetten? Moeten wij als brancheorganisaties hierin meer sturend zijn? Nog meer dingen organiseren? Voorlichting doen? Is het aan ons om hierin te leiden en niet alleen te faciliteren als de vraag bestaat?

Ingewikkelde vraagstukken hebben meestal geen simpele antwoorden. Er is geen eenduidig antwoord. Maar ik denk wel dat het tijd wordt om met zijn allen hier wat meer over na te denken, en ook om, als sector, te beginnen aan de weg te timmeren.

Simon Besteman is directeur van ISPConnect